Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 5.18a Vrijstelling culturele beleggingen
1
Culturele beleggingen zijn aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan aangewezen cultuurfondsen. Aanwijzing geschiedt op verzoek van het fonds bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing en de intrekking van de aanwijzing.
2
Als cultuurfondsen kunnen voor de toepassing van dit artikel worden aangewezen:
a
banken als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan in het verstrekken van kredieten ten behoeve van culturele projecten in Nederland, of in het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten;
b
beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan in het direct of indirect beleggen van vermogen in culturele projecten in Nederland.
3
Culturele projecten als bedoeld in het tweede lid zijn projecten die door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling of verklaring zijn aangewezen als projecten die in het belang zijn van:
a
de Nederlandse podiumkunsten of
b
de Nederlandse musea.
4
Aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is ook reeds mogelijk in een aanloopperiode van drie maanden waarin een instelling nog niet voldoet aan de in het tweede lid opgenomen voorwaarde dat het doel en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk bestaan in het verstrekken van kredieten ten behoeve van culturele projecten in Nederland, of in het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten.
5
Op verzoek van een instelling wordt de in het vierde lid bedoelde aanloopperiode van drie maanden vervangen door een ingroeiperiode van maximaal twee jaar, indien de instelling voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
6
Op verklaringen en aanwijzingen als bedoeld in het derde lid is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van toepassing.
7
Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verklaring bedoeld in het derde lid.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •